Er wordt wel eens beweerd dat in de begindagen van de Vrijmetselarij de inwijding niet veel meer was dan het aanhoren van een legendarische geschiedenis van “the craft”, al dan niet samen gaand met de bekendmaking met grepen of -zoals in Schotland- het “Mason’s Word”.
De oudste ritualen die we kennen zijn inderdaad vrij simpel. Het is ruim na het oprichten van de eerste grootloge in 1717 en de eerste publicaties van diens Constituties dat de ritualen zich beginnen te ontwikkelen tot wat we nu kennen. Zou het zo zijn dat pas toen de Vrijmetselarij de aandacht begon te trekken van esoterici en occultisten, symbolen uit bijvoorbeeld de alchemie haar intrede deden? Een aardige suggestie die dit tegenspreekt is de idee dat de ‘hogere graden’ juist ontstonden omdat er elementen uit de ‘blauwe graden’ begonnen te verdwijnen. Dat zou moeten betekenen dat de symboliek die we tegenwoordig tegen komen in de verschillende vervolgsystemen er al was. Dat is misschien een onderwerp voor een andere keer.
Het onderwerp waar ik deze keer naar wil kijken hangt nauw samen met de vraag hoe de moderne Vrijmetselarij eigenlijk ontstond. Was er zoiets als “operatieve” Vrijmetselarij die “speculatief” werd? Mocht dat zo zijn, was die “operatieve Vrijmetselarij” dan praktisch en de “speculatieve” Vrijmetselarij esoterisch, or in elk geval moralistisch? Het lijkt erop dat het niet zo makkelijk is.
Royal Society
Het verband tussen Vrijmetselarij en de Royal Society wordt regelmatig aangehaald. De Royal Society was volgens sommigen een wetenschappelijk genootschap, maar dat ligt net iets genuanceerder. Tegenwoordig weten we dat Isaac Newton (1643-1727) meer schreef over alchemie, dan over de onderwerpen waar hij tegenwoordig vooral mee wordt geassocieerd. Newton was hierin niet de eerste en zeker niet de enige binnen de Royal Society.
In de boeken van Tobias Churton (1) wordt een interessant beeld geschetst van allerlei mannen die om verschillende redenen een tijd in Oxford hebben gewoond en elkaar daar ontmoetten of beïnvloeden. Verschillende van die samenkomsten zouden uiteindelijk leiden tot de Royal Society.
John Wilkins (1614–72) was een professor op Gresham College, Oxford. Op zijn kantoor kwamen regelmatig mannen samen om te discussiëren over allerlei onderwerpen, van wetenschap tot esoterie. Dat waren ook niet de minste. Iets vergelijkbaars gebeurde op Wedham College in Londen. Op deze laatste gaf niemand minder dan Christopher Wren (1632-1723) een lezing die volgens sommigen een directe aanleiding was voor het oprichten van de Royal Society.
Naast deze (informele) groepen waren er in die tijd allerlei societies. Je had de Society of Antiquarians waar allerlei mensen samen kwamen die informatie en zaken verzamelden om deze veilig te stellen voor het nageslacht. Hier zitten verschillende mensen bij die ook betrokken zouden raken bij de vroege Royal Society. Er waren ook societies voor wiskundigen (een populaire interesse bij Royal Society leden), astrologen (wat in die tijd niet hetzelfde was als wat wij er nu onder verstaan). Laten we ook vooral de Bodleian Library niet vergeten. Kortom, de ‘intelligencia’ had verschillende plekken om elkaar te ontmoeten.
Van een aantal van die mannen is bekend dat ze ook betrokken waren bij de oprichting van de eerste grootloge. De eerder genoemde Christopher Wren, de bekende architect. Robert Moray / Murry (1608-1673). Thomas Vaughan (1621–1666) die de eerste Engelse vertaling van de Rozenkruisermanifesten publiceerde. Hans Sloane (1660-1753) aan wie we twee “old charges” te danken hebben.
Of Wren nu wel of niet een Vrijmetselaar was is een omstreden onderwerp. Er is maar één bron waarin dit wordt vermeld en niet alle onderzoekers vinden deze bron geloofwaardig. Maar als je er over nadenkt, Wren was misschien wel de bekendste architect uit zijn tijd. Het is dan toch niet zo vreemd dat hij lid (of voorzitter) was van een loge van metselaars, in elk geval tijdens de uitvoering van een project?
John Aubrey (1626-1697) schrijft in de in zijn tijd bekende Natural History of Wiltshire (1677) dat Wren in 1691 werd ingewijd. Uit zijn boek blijkt dat hij Wren goed kende. Wie gaat er nu onzin vertellen over een goede vriend in een publiek werk? Ik denk dat we rustig kunnen stellen dat die bewering waar is.
Wren was een goede vriend van Elias Ashmole die in 1646 in zijn dagboek schreef dat hij in Warrington werd ingewijd tot Vrij Metselaar. Ashmole lijkt bovendien in zijn dagboeken nog twee inwijdingen te beschrijven door zijn leermeester William Backhouse (1593-1662). In 1651 schreef Ashmole over Backhouse dat deze er voor had gezorgd dat hij hem van dan af vader mag noemen. Een klein jaar later, waarschijnlijk toen Backhouse erg ziek was, schrijft Ashmole dat Backhouse “opened himselfe very freely, touching the great Secret”. Toevallig of niet, maar net nadat dit gebeurd was, kwamen Wren en John Wilkins op bezoek bij Backhouse. Wilkins, de eerder genoemde professor die discussie avonden hield en Wren was kennelijk niet alleen goed bevriend met Ashmole, maar ook met de ‘grand magus’ Backhouse. Zijn interesses moeten dus ruimer zijn geweest dan architectuur alleen. Dat klopt ook wel, want hij stond ook bekend als bioloog en hij had interesse in optica.
Accepted Masonry
Ashmole wordt vaak aangehaald als de eerste bekende “speculatieve” inwijding, maar de eerder genoemde Robert Moray zou in 1641 (dus vijf jaar voor Ashmole) zijn ingewijd in een militaire en dus reizende Schotse loge Old S. Mary’s in de buurt van Edinburgh.
Een andere “Accepcon” inwijding in London uit 1638 is bekend. Deze is om een andere reden interessant, want het gaat hier om vijf Vrijmetselaren die al lid waren en die elk 10 shilling betaalden voor hun “Accepcon”. 10 Shilling was in die tijd een behoorlijk bedrag, zeker voor een gewone werkman. Die Vrijmetselaren waren al lid van wat we tegenwoordig een “operatieve” loge zouden noemen en toch betaalden ze een vermogen om lid te worden van een “Accepcon” loge. Daar moet dan toch iets anders te vinden zijn geweest dan de vakgeheimen en herkenningstekens die ze in hun andere loge ontvingen.
Een aanwijzing wat dat zou kunnen zijn vinden we in een tekst van een vriend van Ashmole, Robert Plot’s (1640-1696) Natural History of Staffordshire (1686). Plot (die overigens ook de eerste officiële geschiedenis van de Royal Society schreef) schrijft dat de toelating tot aangenomen Vrij-Metselaren vooral de overdracht was van zekere geheime tekens waarmee ze elkaar over het hele land konden herkennen.
Ashmole’s eigen beschrijving klinkt al wat spannender. In zijn Theatrum Chemicum Britannicum (1652) schrijft hij namelijk dat zowel “common workemen” als “Free Masons and tanners” (en nog verschillende andere beroepsgroepen) “love this noble Craft”. Het werk gaat over alchemie. Ashmole schreef dit 6 jaar na zijn inwijding. Over “Free Masons” moet hij dus ondertussen wel wat hebben geweten.
Maar er nog meer. De genoemde Hans Sloane heeft dus twee “old charges” die aan hem worden toegeschreven. Een kreeg bij publicatie (niet door Sloane zelf) de datum van de inwijding van Ashmole. Of dat nu waar is of niet, de tekst van Sloane moet toch aardig in de richting zijn gekomen van de “charges” die werden voorgelezen in de tijd van Ashmole. Dat in de tekst Hermes wordt genoemd, moet Ashmole, die zichzelf Mercuriophilus Anglicus noemde (Engelse mercurius liefhebber), zeker hebben aangesproken.
Eerder vermelde ik vijf Vrijmetselaren die Vrij en Aangenomen Metselaren werden. Nog zo’n geval is bekend. Een zekere William Wilson was een bekende architect en Vrijmetselaar en werd ook “aangenomen”.
Nu kun je je afvragen of die “acception” loges speciale zittingen waren van loges uit die tijd of dat het speciaal opgerichte loges waren. Welke van deze twee het ook is, het feit dat een Wilson en waarschijnlijk ook een Wren toch hoog in de “operatieve” boom hebben gezeten zich toch ‘nog een keer’ laten inwijden lijkt aan te geven dat het niet de “operatieve” hoge omes waren die hun kennis doorgaven aan niet-werkmensen. Toch moet er al wat ’te vinden’ zijn geweest voor mannen als Ashmole, waarom zouden ze anders lid worden? En lid blijven!
Van Ashmole wordt wel eens beweerd dat hij helemaal geen actief lid was. In zijn dagboeken wordt Vrijmetselarij maar twee keer genoemd. In 1646 bij zijn inwijding en in 1681 toen hij in Londen werd opgeroepen een inwijding bij te wonen. Bij die laatste presenteert hij zich als een senior met 35 jaar ervaring, dus in de tussentijd moet hij toch op zijn minst af en toe meegedaan hebben.
Hoe vaak de “acception” loges samen kwamen, weten we niet. Wat er precies gebeurde ook niet, maar sommige van de “old charges” geven wel een idee. De rituelen zullen niet zo uitgebreid zijn als tegenwoordig, maar misschien dat iemand als Ashmole het al interessant genoeg vond om gesprekken over allerlei onderwerpen te hebben met mannen van verschillende achtergronden. Dit deed hij ook in andere verbanden zoals we zagen, dus Vrijmetselarij moet toch iets hebben geboden wat hij elders niet vond.
Tot slot nog een paar aardigheden. Boyle, Wren en anderen zouden leerlingen zijn geweest van Peter Stahl (of Sthael). Dit was een Duitse alchemist die een tijd in Oxford heeft gewoond. Een andere Duitse esotericus, de bekende Samuel Hartlib (c1599-1670), schreef met Ashmole. Hartlib had contact met Jan Amos Comenius (1592-1670) en Abraham von Frankenberg (1593-1652) die enige tijd in Engeland verbleven. Comenius was een groot voorstander van de vorming van een “invisible college” en droeg een van zijn boeken op aan de Royal Society.
Zo zijn er allerlei interessante ontwikkelingen die invloed kunnen hebben gehad op de zich ontluikende Vrijmetselarij. Thomas Hyde (1636-1703) opnieuw een bekende van Ashmole werkte in de Bodleian Library waar de Chinese bekeerling Shen FuZong (c1658-1691) teksten vertaalde. Volgens Chris Earnshaw (2) is FuZong de reden dat “Daoistische” elementen in de Vrijmetselarij terecht zijn gekomen, want Hyde was (uiteraard) betrokken bij de Royal Society en kende een aantal mensen van de eerste grootloge.
Je merkt het al, allerlei interessante ontwikkelingen rond, maar toch grotendeels voor, de oprichting van de eerste grootloge. Waarschijnlijk was er in de Vrijmetselarij al iets te vinden voor deze mannen en zijn deze elementen later meer naar voren gekomen.
(1) The Golden Builders en The Magus Of Freemasonry door Tobias Churton (2004 en 2006)
(2) Freemasonry, spiritual alchemy, Freemasonry, initiation by light en Freemasonry, quest for immortality door Chris Earnshaw (2019, 2020, 2019)