Auteursarchief: Br:.

Ars Memoria en Vrijmetselarij

In hun pas gepubliceerde Zonder Blinddoek (dat ik nog niet uit heb) verwijzen Huub Lazet en Ruud Luder naar de “Ars Memoria”, de geheugenkunst. Dat onderwerp heb ik onlangs wat uitgebreider onder handen gehad met het boek Memory Palaces & Masonic Lodges van Charles Jameux dat in 2014 in het Frans verscheen, maar in 2019 een Engelse vertaling kreeg.

Het werk van Jameux is vooral een samenvoeging van twee relatief bekende werken, The Art Of Memory van Frances Yates (1966) en The Origins of Freemasonry van David Stevenson (1988).

Yates’ boek gaat natuurlijk niet over Vrijmetselarij, maar ze suggereert wel dat Vrijmetselarij wel eens een overblijfsel van de ars memoria uit de Renaissance zou kunnen zijn. Stevenson, een niet-Vrijmetselaar- schreef een boek waarin hij vooral het Schotse deel van de geschiedenis belicht en waarin hij de nadruk legt op het feit dat in de tweede Shaw statuten (1599) de geheugenkunst expliciet als eis voor de Vrijmetselaar wordt genoemd en dat er meer Hermetica bij kwam kijken dan alleen een goed getraind geheugen.

Samen met de ideeën van Claudie Balavoine (mij verder onbekend) weeft Jameux hier een verhaal waarin aannemelijk wordt gemaakt dat er iets zit in de opmerking van Yates.

Het is niet zo dat het boek van Jameux echt nieuwe informatie of inzichten bevat, maar het werk brengt wel een enigszins gestructureerde onderbouwing van de hypothese (hoewel het boek niet enorm goed is geschreven) en maakt daarom een lezenswaardig boek.

Esoteric Handbook

Ik had geen hele hoge verwachtingen van deze serie boeken, maar ik wilde toch eens kijken. Robert V. Lund is een Canadese Vrijmetselaar die na zijn inwijding in aanraking kwam met de Theosofie en kennelijk daardoor het idee gekregen heeft dat hij de diepere lagen van de Maçonnieke symboliek (beter) begrijpt. Hij publiceerde -zoals je ziet- zijn ideeën in drie delen, een voor de leerling (2018), een voor de gezel (2019) en een voor de meester (2020).

Mijn niet al te hoge verwachting wordt (helaas) waar gemaakt. De werken bevatten vooral veel citaten over hoe esoterisch Vrijmetselarij wel niet is, maar niet zo heel veel interessante ideeën. Die ideeën zitten er natuurlijk ook wel in, maar hebben vaak het niveau ‘ik heb ergens gelezen dat…’ of komen uit de bekende werken van een Pike of een Wilmsthurt. Daarnaast zijn er hele stukken die uit bijvoorbeeld de Kybalion komen of uit Theosofische geschriften.

De schrijver verwijst naar ‘zijn’ “Ontario ritual” en soms naar het “American / Antient” rituaal, maar lijkt geen andere ritualen te kennen. Het is wel aardig om te lezen hoe sommige dingen in Ontario gaan.

Je steekt altijd wel wat op van een werk, maar heb van deze serie niet al te hoge verwachtingen.

De Wijsheid van de Vrijmetselarij

Net als deze website, bestaat de website “De Mystieke School” al weer even. De website die je nu leest, is gestart in 2014. De Mystieke School in 2012. Ik weet niet meer of ik De Mystieke School al kende toen ik met deze website begon. Er zit behoorlijk wat overlap over wat zij en ik proberen te doen. Het kwam in het begin regelmatig voor dat ik over iets wilde schrijven, maar dat bleek dat De Mystieke School dat al had gedaan. Hun teksten zijn beter dan die van mij en waarom zou ik in mindere vorm herhalen wat elders te vinden is?

Lees verder

Esoterie en de meestergraad

Als volgend onderzoekje in het kader ‘hoe kwam de esoterie in de Vrijmetselarij?’ iets waar ik met enig toeval tegenaan liep.

Er zijn auteurs die van mening zijn dat de esoterie in de blauwe graden pas haar intrede deed bij de meestergraad. Niet iedereen is het daar mee eens. Een vraag die veel onderzoekers heeft bezig gehouden is wanneer de meestergraad eigenlijk haar intrede deed.

In de zogenaamde “Old Charges” (oude en ‘pre’ Maçonnieke teksten) lijkt vaak sprake te zijn van maar twee graden. Pas in het ‘verradersgeschrift’ Masonry Dissected (1730) is duidelijk sprake van een derde graad. Dit heeft ertoe geleid dat de ontwikkeling van deze graad vaak tussen 1717 en 1730 wordt geplaatst.

Als je de “Old Charges” erop naslaat, kom je toch nog wel eens bewoordingen tegen als “Masters and fellows” en zelfs: “That no Master nor fellow shall take any apprentice” (Inigo Jones 1607 of 1655) wat toch doet vermoeden dat “master” en “fellow” verschillende functies zijn. Daarmee is het natuurlijk nog niet automatisch een graad.

Zouden we de derde graad dan kunnen koppelen aan de introductie van de Hiram mythe? Al in het genoemde Inigo Jones manuscript komen we twee Hirams tegen. Ook in de eerste Old Charge van Hans Sloane, die wordt gedateerd op 1646 (de inwijding van Elias Ashmole), vind je het verhaal van Hiram en Hiram Abif. Echter niet in de omstandigheden zo typisch voor de meestergraad.

In het Dumfries manuscript (1707) is een passage te vinden die doet vermoeden dat zich het verhaal van Hiram begint te ontwikkelen, maar de details van het verhaal lijken toch echt pas na 1717 te zijn ontwikkeld. Of zelfs na 1723 (het jaar van de eerste publicatie van de Constituties van Anderson), want daarin worden “Fellow Craft” en “Master” nog als synoniemen gebruikt en het verhaal van Hiram is er ook nog niet te vinden.

Zo komen we op het punt dat er kennelijk enige tijd na de oprichting van de eerste grootloge een behoefte ontstond om de ritualen ‘dieper’ te maken, of misschien, om de diepte die er al was wat meer op de voorgrond te plaatsen. Een theorie is dat de derde graad ontstond door de bestaande “Fellowcraft” graad op te splitsen. Dat zou moeten betekenen dat de elementen die we tegenwoordig in de Meestergraad aantreffen er al waren. Gezien de opmerkingen hierboven over het verhaal van Hiram, lijkt dit toch niet (helemaal) waar te zijn. Het typische verhaal over Hiram lijkt te zijn ontwikkeld toen de derde graad werd uitgewerkt.

Zoals we zagen was er in 1730 een volledig uitgewerkte derde graad inclusief het verhaal van Hiram. Of deze graad nu toch ook niet helemaal voldeed aan de behoefte of dat deze nieuwe graad nu juist inspiratie heeft geboden aan mensen die de symboliek nog verder wilden uitwerken is een vraag, maar een feit is dat er niet al te lang daarna al weer nog meer graden waren.

Volgens David Harrison (1) was er in 1733 in Londen sprake van een “Scotts Masons Lodge”. Jan Snoek vermeldt dit ook in een artikel over de graad van Schots Meester (2). Ook van de Royal Arch graad die zoveel problemen opleverden tijdens het samengaan van de “Moderns” en de “Antients” zou al in de jaren 1720 in ontwikkeling zijn geweest. Kortom, de ontwikkeling van de Meestergraad heeft duidelijk iets in gang gezet.

Maar wat maakt Vrijmetselarij esoterisch? Als ik een exotische toelichting maak op het kappen van de ruwe steen, is Vrijmetselarij dan esoterisch, of interpreteer ik de symboliek op een esoterische manier? Dan kan uiteraard. De symboliek is misschien niet als zodanig bedoeld, maar kan wel als zodanig worden uitgelegd. In “hogere graden” zie je duidelijke symbolen die verwijzen naar esoterische tradities, dus daar zou je toch wel kunnen stellen dat die graden zijn geschreven met esoterie in het achterhoofd en dat dit dus geen hineininterpretierung is. Met het bovenstaande in het achterhoofd, zou het kunnen dat hetzelfde geldt voor de Meestergraad.

Maar wanneer vinden we nu een expliciete aanwijzing dat de tekst een ‘esoterische achtergrond’ heeft? Begon dat pas na de beroemde lezing van Andrew Ramsay (1686-1743) in 1737? En kort daarna? Hier kom ik op mijn enigszins toevallige vondst.

In het artikel van Jan Snoek waarnaar ik eerder verwees, haalt hij een rituaal aan van een loge die hij “The Seceders” noemt. De tekst wordt in 1740 geplaatst. In de tekst vinden we verschillende symbolen die later in “hogere graden” te vinden zijn, maar na het opsommen van de “six points of fellowship” wordt vermeld:

But there is also the cabalistic interpretation.

Waarna die toelichting ook volgt.

Het rituaal kent ook de benaming “Rite Ancien de Bouillon” die door sommigen in verband wordt gebracht met…. Ramsay.

Die “Seceders” worden door sommigen ook “Schismaticks” genoemd. Dit zal betekenen dat de loge opereerde buiten de eerste grootloge. Dit doet denken aan het verschillende rivaliserende grootloges die de eerste grootloges ervan te beschuldigen de Vrijmetselarij te verkwanselen. Die grootloges (zoals de Antients en die van Warwick) hadden ook de Royal Arch hoger in het vaandel staan de “Londen”.

Het een en ander doet het beeld verrijzen dat er waarschijnlijk toch wel al iets van esoterie te vinden was in de tijd voorgaand aan 1717, maar dat deze elementen kort daarna meer werden belicht en uitgewerkt. De ontwikkeling van een aparte meestergraad lijkt bovendien een sneeuwbaleffect te hebben gehad, want niet lang daarna begonnen allerlei systemen van “hogere graden” te ontstaan waar vooral in de tweede helft van de 18e eeuw een ware explosie van was.

titelpagina van het ‘verradersgeschrift’ Mahabone (1766)

(1) The Lost Rites of the Age of Enlightenment
(2) Der Schottische Meister-Grad in Forme und Inhalte freimaurischer Rituale (2017)

Elias Ashmole (1617-1692)

Ashmole is een interessante naam in de geschiedenis van de Vrijmetselarij, maar zijn verhaal blijkt nog interessanter dan de losse opmerkingen die je meestal ziet dat hij zowel Rozenkruiser was als dat hij in 1646 als ‘eerste’ “speculatieve” Vrijmetselaar werd ingewijd.

Laatst zag ik in het matige boek over esoterische Vrijmetselarij van Mark Stavish verwijzingen naar twee boeken van Tobias Churton. Het eerste dat ik las was The Golden Builders uit 2005. Net als Stavish’ boek, begint dat van Churton als een vrij algemeen overzicht van Westerse esoterie. Veel nieuws kwam ik er niet tegen, maar Stavish gebruikte wel recente publicaties met name uit de hoek van de Hermetische leerstoel in Amsterdam.

Zijn informatie over de jonge dagen van de Vrijmetselarij bleken wel erg interessant. Churton heeft veel eigen onderzoek gedaan en komt zo met aardige details. Over Elias Ashmole, die lang heeft gewoond in de stad waar ook Churton woonde, schreef hij zelfs een hele biografie.

Op 16 oktober 1646 schreef Ashmole in zijn dagboek het befaamde:

Ik werd vrijmetselaar tot gemaakt in Warrington in Lancashire, met Koll: Henry Mainwaring uit Karincham [Kermincham] in Cheshire.

1646, Dat is 70 jaar voor de oprichting van de eerste Grootloge in Londen. Ashmole was geen metselaar, dus voor sommige onderzoekers hebben we hier de eerste aanzet van de overgang van “operatieve” naar “speculatieve” Vrijmetselarij.

Een suggestie is dat Ashmole werd ingewijd in een tijdelijke loge als een soort aanhangsel van een “operatieve” loge. Zeker omdat zijn volgende dagboek aantekening met betrekking tot Vrijmetselarij verschillende decennia later was, zijn er onderzoekers die zeggen dat Ashmole helemaal geen actief lid was en dat deze “gentry” vooral ceremonieel lid waren. Over die hele geschiedenis valt toch wel meer te zeggen.

Op 20 mei van datzelfde jaar [1641] betrad Hartlibs vriend Robert Moray, kwartiermeester van het koninklijke leger van Schotland, de Schotse Old S. Mary’s Chapel Lodge (nr. 1), een loge van metselaars, in een plaats in of nabij Newcastle. Dit was een van de eerste bekende vrijmetselaarsinitiaties. Moray, geleerde liefhebber van zowel de Rozenkruisers als van de alchemie

Ook Ashmole had grote interesse in Rozenkruisers en alchemie. Zijn eerste werk is een alom geroemde verzameling van Britse alchemistische geschriften. Ashmole stond bekend om zijn interesses. Zo krijg hij een stapel teksten van zijn voorbeeld John Dee (1527-1608) die recent uit een verborgen lade was gekomen van een salontafel die ooit van Dee zelf was.

Als je je bedenkt dat Ashmole leefde in de tijd van de Reformatie en de heksenvervolging was het nogal wat om je voor te staan op dit soort interesses! Ook werden de eerste aanzetten gegeven tot de opkomst van de wetenschap. De genoemde Moray was de eerste voorzitter van de Royal Society waar ook Ashmole bij betrokken was. Er liepen daar wel meer mensen rond die wetenschap en esoterie niet noodzakelijk als gescheiden onderwerpen beschouwden.

Maar even terug naar Ashmole’s inwijding. Hij werd ingewijd samen met kolonel Henry Mainwaring. Mainwaring was een neef van de eerste vrouw van Ashmole (Eleanor Mainwaring (1603–1641)) die hij al snel verloor aan de pest. Ashmole had goede contacten met zijn schoonfamilie, ook na het overlijden van zijn vrouw en zelfs nog toen hij hertrouwde. Het is niet onwaarschijnlijk dat deze contacten hem tot de Vrijmetselarij brachten.

Churton heeft de Mainwarings terug weten te herleiden tot Benedictijnse bouwgilden en daar zit meteen een interessante link met de “operatieve” Vrijmetselarij. Churton onderzocht de andere namen van mensen die aanwezig waren bij de inwijding van Ashmole. Vergelijkbare verbanden bleken niet ongewoon.

De Penkeths steunden ook de kerk van Farnworth, ten westen van Warrington, en het is nu duidelijk dat het de kerkelijke wereld was die het belangrijkste contactmiddel vormde tussen lagen adel en werkende vrijmetselaars.

Op zich is dat ook niet zo gek. Die families bezaten landerijen, steunden kerken en die gebouwen moesten worden gebouwd en onderhouden. Churton ziet bovendien een link met “the Old religion (Catholicism)” of iets minder direct, the Church of England.

Voor mensen als Ashmole was de Church of Engeland geen protestantse kerk, maar de oude (weliswaarde hervormde) kerk onder de koning.

Warrington was een loge van voornamelijk Aangenomen [Accepted] Vrijmetselaars, die vrijwel zeker een operatief (dwz traditioneel) ritueel werkten: een oude interesse van oude families met privébelangen in de ‘oude religie’. Het was misschien slechtd een deel van een groter lichaam, gescheiden met als doel adel in te wijden, of, zoals eerder vermeld, een micro-vereniging gevormd door geaccepteerde Vrijmetselaars voor hun eigen doeleinden.

Dat is natuurlijk leuk en aardig, maar wat zochten mannen die geïnteresseerd waren in Rozenkruisers en alchemie dan in deze loges? Om te beginnen. een plek afgescheiden:

van de huidige religieuze en politieke strijd […] waar men kon worden ondergedompeld in oude idealen en beproefde zekerheden: op het waterpas.

Maar het was niet alleen die broederschap en oude idealen die te vinden waren in deze loges. In zogenaamde “Old Charges”, die werden voorgelezen aan inwijdelingen, wordt gesproken over legendarische geschiedenissen waarin ook Ashmole’s geprezen Hermes Trismegistus (Ashmole gebruikte als pseudoniem Mercuriophilus Anglicus, Engelse Mercurius liefhebber) terug komt. Iets van esoterie moet er in die loges dus al te vinden zijn geweest.

Overigens, een van de “Old Charges” is die van Hans Sloane, nog iemand die betrokken was bij de Royal Society. Sloane noemt precies de datum van Ashmole’s inwijding, dus de kans is groot dat we de tekst hebben die bij Ashmole’s inwijding is gebruikt. Misschien was Sloane er zelfs zelf bij.

Het lijkt er dus sterk op dat ruim voor de oprichting van de eerste Grootloge, esoterie onderdeel uitmaakte van de Vrijmetselarij. De instroom van mannen als Ashmole zal de nadruk hierop zeker hebben vergroot. Misschien werd zo de beweging naar uitgebreidere ritualen ingezet.

Interessant aan het boek van Churton is dat hij verschillende mensen uit Ashmole’s omgeving verder onderzoekt waardoor er een aardig beeld wordt geschetst van de loge uit Warrington.

Maar was dit nu dan een (eerste) “speculatieve” loge? Churton denkt van niet (zie het citaat over het operatieve ritueel). Toch wekt hij wel de suggestie dat ‘Ashmole’s loge’ misschien een soort van aanhangsel was. Bovendien noemt Churton nog een interessante situatie van een man waarvan bekend was dat hij al geruime tijd “operatief” Vrijmetselaar was en die toch moest/kon worden ingewijd in tot “accepted Mason”: Sir William Wilson. Helaas gaat hij hier niet dieper op in. Dit brengt toch wel het idee dat er wat anders werd overgedragen aan de kandidaten in het ene of het andere ritueel.

Zoals je ziet is de ‘zaak Ashmole’ interessanter dan de korte vermeldingen die meestal aan hem worden besteed in Maçonnieke geschiedenissen. Zo onderzoekt Churton ook of de dagboek vermeldingen van “wiskundige bijeenkomsten” niet (ook) loge bijeenkomsten geweest zouden kunnen zijn.

Volgens mij is Churton zelf geen Vrijmetselaar, maar hij staat positief tegenover het onderwerp gezien het feit dat hij er verschillende boeken aan heeft gewijd. Ik zal die gaandeweg maar eens lezen om te kijken of hij nog meer details heeft opgedoken.

The Path Of Freemasonry (bespreking)

Dit boek belooft in mijn optiek meer dan het waar maakt. De ondertitel is “The Craft As Spiritual Practice” en het werk pretendeert een esoterische kijk op Vrijmetselarij te geven. De voorwoorden zijn van niemand minder dan Arturo de Hoyos en Lon Milo DuQuette.

Er wordt gedaan alsof het aantal Vrijmetselaren met esoterische inclinaties in de minderheid zijn en zelfs worden bedreigd door de meerderheid die daar niks van moeten hebben. DuQuette beschrijft een soort van Maçonnieke retraite en durft niet eens te zeggen in welk land deze bijeenkomst heeft plaatsgevonden.

Lees verder

Lees-, luister-, kijkvoer voor het zomerreces

De kans bestaat dat je het afgelopen jaar sowieso veel op jezelf was aangewezen omdat je loge niet samen kwam, maar natuurlijk zijn er ook loges die hebben doorgewerkt via Skype, Zoom, Teams of anderszins. Nu het ‘corona werkjaar’ weer op zijn eind loopt, zul je in de zomer waarschijnlijk toch/nog minder contact hebben met de broeders en zusters. Daarom een greep uit esoterisch getinte informatie die online te vinden is. Het is wel allemaal in het Engels.

Leesvoer

Tria Prima heb ik al eerder aangekondigd. Een vrij nieuwe Amerikaanse website gericht op esoterie en Vrijmetselarij. In het begin publiceerden ze vooral teksten (en complete boeken), de laatste tijd ook steeds meer podcasts.

Angel Millar is een interessante Amerikaanse auteur. Kennelijk werkt hij wat aan zijn profiel en zijn de verschillende websites die hij onderhoudt en onderhield opgeschoond, maar hier twee lezenswaardige interviews:

  • Piers Vaughan (bekend schrijver over allerlei esoterische onderwerpen);
  • Julian Reese (Brits schrijver die overstapte van een UGLE loge naar een gemengde loge).

Hank Kraychir is een “irreguliere” Vrijmetselaar die al geruime tijd de blog Gnosis Masonry onderhoud. Sinds een tijd is hij enorm actief met soms meerdere berichten per dag. Dit zijn tegenwoordig of kortere teksten, maar vaak ook filmpjes.

Universal Freemasonry (ook Universal co-Masonry) is een Amerikaanse grootloge voor gemengde Vrijmetselarij die niet alleen een studieloge heeft die publieke (en virtuele) lezingen geeft, maar die ook redelijk actieve blogs hebben en die sinds een tijd ook video’s maken. De nadruk ligt niet altijd op esoterie, dus de gekozen links zijn niet enorm recent.

Midnight Freemasons is een website met teksten, maar er worden ook podcasts en gesprekken opgenomen. Het zijn niet de meest recente teksten / video’s die ik heb uitgekozen, maar de volgende bijdragen zijn mogelijk interessant voor lezers van deze website:

S.K. Jedediah French was ooit een actief blogger, maar er verschijnt al een tijd niks meer. Toch een link zodat je kunt beoordelen of je zijn archief wil doornemen.

Luister- en kijkvoer

Tria Prima

Angel Millar

Universal Freemasonry

Masonic Roundtable het videokanaal van de Midnight Freemasons (zie boven)

Hank Kraychir

Jacob Zeijlemaker (1890-1970)

Indirect heb ik het al eens gehad over Jb. Zeijlemaker Jnz. Ik liep tegen zijn boek Hiram-Mythe en Meestergraad (1967) waarin hij regelmatig verwijst naar The Genesis Of Freemasonry (1947) van D. Knoop en G. Jones. Dit was dan de aanleiding om dat boek eens te lezen en dat heeft weer aanleiding gegeven tot een korte tekst over het “Mason Word“.

Zo onverwacht ik tegen het Hiram boek aan liep, zo onverwacht liep ik tegen een ander boek van Zeijlemaker: De Vrijmetselarij Ontleed (1972).

Zeijlemaker is in mijn optiek een interessant schrijver voor de esoterisch geïnteresseerde Vrijmetselaar. Niet omdat hij een esoterische interpretatie geeft van de Maçonnieke symboliek, zijn aanpak is puur historisch, maar wel omdat hij esoterie ziet als rode draad in de ontwikkeling van de Vrijmetselarij. In zijn historische aanpak gaat hij minutieus te werk, onderzoekt argumenten en theorieën en wat vooral interessant is: hij neemt de lezer mee in zijn afwegingen hoe hij tot zijn conclusies komt.

Zeijlemaker was geen veelschrijver. Tot nu toe ken ik de twee genoemde ‘grotere’ werken (200 / 300 pagina’s) en wat kleinere. Zie het bibiografietje onderaan. In De Vrijmetselaar / Thoth zijn 13 teksten van hem te vinden. Er zijn veel verwijzingen naar zijn werk, maar de laatste tijd lijkt de herinnering aan hem wat te vervagen.

Ik had verwacht dat over een schrijver die toch wel in een adem wordt genoemd met J.G. Slothouwer (1879-1951) en P.H. Pott (1918-1989) wel een biografie zou staan in Thoth, maar ik krijg die niet gevonden. Wat nog enigszins in de buurt is Thoth 2002/3 waarin Evert Kwaadgras schrijft over “apologeten van de Vrijmetselarij”. In dit artikel vond ik waar “Jb.” voor staat (Jnz. lijkt een verwijzing naar zijn vader die volgens mij “Jan” heette), zijn geboorte- en sterfjaar en de enige foto die ik van hem gevonden heb. Het artikel vermeldt niet wanneer Zeijlemaker is ingewijd. De oudste tekst in Thoth is uit 1950. Het laatste is gepubliceerd in zijn sterfjaar.

Over zijn leven kan ik niet veel vinden. Ook in zijn Maçonnieke werken noemt Zeijlemaker zich “Prof. Mr.” Jurist was hij in elk geval, want hij heeft de krant wel eens gehaald als curator (in 1924 al). Ik vermoed dat zijn academische scholing ook heeft bijgedragen aan de vrij academische aanpak van zijn werk.

Het boek van Knoop en Jones waarnaar Zeijlemaker zo veel verwijst, is in 1988 vertaald door Brouwer en Buiter door Fama Fraternitatis uitgegeven onder de titel De wordingsgeschiedenis van de Vrijmetselarij. Zowel dit boek als De Vrijmetselarij ontleed zijn mooi uitgegeven boeken met een harde kaft in blauw linnen en een goudkleurige opdruk. Als je geïnteresseerd bent in de vroege geschiedenis van de Vrijmetselarij, heb je aan deze twee boeken (bijna?) genoeg. De auteurs hebben enorm bronnenonderzoek gedaan, geven duidelijk hun overwegingen komen qua schrijfstijl aardig in elkaar richting. Zeijlemaker zal sterk beïnvloed zijn door het boek van Knoop en Jones en het feit dat 18 jaar na zijn overlijden, een Nederlandse vertaling beschikbaar wordt gesteld door ‘zijn eigen’ uitgeverij, moet bijna wel betekenen dat de invloed van Zeijlemaker nog een paar decennia heeft doorgewerkt. Het werk van Knoop en Jones is voor slechts € 10,- nog altijd beschikbaar via de stichting Ritus en Tempelbouw. Het werk van Zeijlemaker helaas niet. Wel zijn beide boeken makkelijk tweedehands te vinden. Het kan zijn dat je naar het Hiram boek wat langer moet zoeken.

De twee ‘grote’ werken van Zeijlemaker komen aardig overheen qua inhoud. Hij behandelt de oude constituties; gaat uitgebreid in de vorming van de eerste Grootloge en de concurrerende grootloges en onderzoekt dus waar bepaalde elementen vandaan zouden kunnen komen. Het zal niet nodig zijn om te zeggen dat het Hiram boek extra aandacht legt op de derde graad.

Als je toegang hebt tot het archief van Thoth moet je 1967/2 eens opzoeken waarin een tekst van Zeijlemaker staat met als titel: “Vrijmetselarij. Jan Amos Comenius en Joh. Val. Andreae”. Zeijlemaker neemt zoveel tijd om zijn theorieën over de ontstaansgeschiedenis van de Vrijmetselarij toe te lichten, dat Comenius en Andreae er amper aan te pas komen. Het artikel is een goede manier om kennis te nemen van zijn ideeën.

Zeijlemaker is geen slaafs volger van Knoop en Jones. Ook hun bewijzen en afwegingen worden door Zeijlemaker opnieuw gewogen en daarna goed bevonden of ter zijde geschoven. Zoals ik mijn eerdere artikel over “Het Mason Word” al schreef, zien Knoop en Jones de oorsprong van de Maçonnieke esoterie vooral in Schotland waar de overdracht van het woord gepaard ging met ‘andere kennis’. Dit gebruik zou in Engeland zijn overgenomen. Zeijlemaker is het met die presentatie van zaken niet helemaal eens.

Het gaat te ver om in deze korte tekst heel veel te zeggen over de informatie die Zeijlemaker heeft verzameld. Toch wil ik kort iets zeggen om je (hopelijk) te verleiden de boeken zelf ter hand te nemen.

Zeijlemaker geeft, vooral in het Hiram boek, veel overdenkingen over het Woord. In Schotland zou er een herkenningswoord zijn geweest om de loges binnen te komen, maar dit herkenningswoord heeft ook eigenschappen van wat Zeijlemaker een “openbarend woord” of “scheppingswoord” noemt. In oude tijden bestond het verhaal van de drie zonen van Noach die, toen hun vader overleed en zij de geheimen nog niet kenden, deze gingen zoeken bij het lichaam van hun vader op een manier die erg lijkt op onze derde graad. Als ze het eigenlijke geheim niet zouden vinden, zou God hen toch op zijn minst wel een vervangend geheim laten weten. Dit soort aanwijzingen geven Zeijlemaker het idee dat een mysterieus geheim (woord) ook in Engeland bekend was en dat het woord meer is dan alleen een herkenningsmiddel. Het is in deze hoek dat hij een esoterische rode draad zoekt in de ontwikkeling van de “operatieve” naar de “speculatieve” Vrijmetselarij.

Ook onderzoekt hij ideeën als zouden Rozekruisers de Vrijmetselarij hebben geïnfiltreerd of in elk geval beïnvloed. Zelfs het verhaal over Elias Ashmole weet hij nog zo’n draai te geven dat hij kan spreken over parallelle ontwikkelingen, maar geen directe invloed over en weer.

Zoals ik al zei, een historisch onderzoek naar Maçonnieke esoterie. Een esoterie die de auteur niet ontkent, maar waar hij inhoudelijk ook niet echt op ingaat. Hij geeft wel aan waar we moeten kijken. De Royal Society en vooral Desagulier en religieuze ontwikkelingen rond 1700.

Boeiend, ook ruim een halve eeuw na de publicatie. Onderstaand de titels die Zeijlemaker heeft geschreven (voor zover ik ze gevonden heb). Vooral de twee dikgedrukte zijn denk ik interessant voor bezoekers van deze website.

  • Overeenkomst en wilsovereenstemming. Diss. (1921 Erkenss-Franssen)
  • Vrijmetselarij, 1756-1956 (Dishoeck)
  • Inleiding tot de Vrijmetselarij en de Orde van Vrijmetselaren voor Leerlingen, 1961. Stichting Fama Fraternitatis, 63 p.
  • Een gezelleninstructie (1961 Fama)
  • Regelmatigheid en Erkenning van Maconnieke Grootmachten en Loges (1962 Stichting Fama Fraternitatis)
  • De waarde van de mens. Beschouwingen van vrijmetselaren (1963 Stichting Fama Fraternitatis)
  • Vrijmetselarij, symboliek en ritus (1967 Stichting Fama Fraternitatis)
  • Hiram-Mythe en meestergraad (1967 Stichting Fama Fraternitatis, herdrukt in 1972)
  • Vrijmetselarij een intellectueel spel of meer? (1968 Stichting Fama Fraternitatis, samen met Groenman, Kistemaker en Bär)
  • Over de Maconnieke Beleving (1970)
  • Vrijmetselarij, Stimulans En Inspiratie – Speelse Bespiegelingen… (1971 Van Campen)
  • De Vrijmetselarij ontleed (1972 Stichting Fama Fraternitatis)